Ode aan de muziek

Toen Jos Kessels na decennia terugkeerde naar het dorp van zijn jeugd, om de begrafenis van zijn tante bij te wonen, herkende hij zijn eigen herkomst niet meer. Het kwam hem allemaal vreemd voor: de bomen waren gekortwiekt, de straten verhard en verbreed, de winkeltjes verdwenen. De puzzelstukjes uit zijn verleden pasten niet meer in het heden. Maar toen hij in de kerk de prelude in Bes klein uit Bachs Wohltemperierte Klavier hoorde, verdween zijn gevoel van versnippering. Opeens voelde hij zich weer exact dezelfde als degene die hij meer dan vijftig jaar geleden was, toen hij de prelude instudeerde.

Wat is dat toch voor merkwaardige kracht die wij ‘muziek’ noemen, vroeg hij zich af. Wat doet muziek met je? En wat is het verband tussen woord en klank, taal en muziek? Hij besloot op onderzoek uit te gaan met als uitgangspunt Das Wohltemperierte Klavier, Bachs meesterwerk waarin de gehele menselijke gevoelswereld te vinden is.

Trouw aan de socratische gespreksmethode die hij jarenlang doceerde en in praktijk bracht, neemt de filosoof zijn persoonlijke ervaring als beginpunt van zijn onderzoek. Hij luistert naar de 24 preludes en fuga’s uit het eerste deel, beschrijft de sfeer en het thema, en komt steeds uit bij een ervaring of gedachte die de muziek bij hem oproept. En zo volgen we in 12 hoofdstukken de ontwikkeling van een plattelandsjongen die via omzwervingen uiteindelijk filosoof wordt.

De tweede prelude, in C klein, is een muziekstuk met een grote strengheid en een strakke discipline, die nog wordt versterkt door de mineurklank, schijft Kessels. Maar zij heeft als tegenhanger een lichtvoetige fuga. Hier worden orde en regelmaat gecombineerd met  vrijheid en ongebondenheid. Zo was het vroeger bij hem thuis ook. In en om zijn ouderlijk huis krioelde het van de mensen: zes kinderen, inwonende grootouders en oom, personeel en klanten voor het bedrijf van zijn vader die kleermaker was. En daartussendoor liepen geregeld de leden van de kerkenraad, de voetbalclub, de harmonie en het koor. Vader en moeder bestierden dit alles met strakke discipline. En toch was de sfeer altijd licht en vrij.

Het welgetemperde gemoed is een intrigerend boek. Zeker wanneer je, zoals ik, tijdens het lezen luistert naar de betreffende prelude of fuga of wanneer je het stuk zelf speelt. Als lezer ontkom je er niet aan jezelf vragen te stellen. Wat raakt mij hier, waarom? Waar doet deze muziek mij aan denken? Terwijl ik het boek las, had ik net de 19de prelude in A groot onderhanden. Ik hou van deze prelude omdat ze me blij maakt en omdat de stemmen zo vanzelfsprekend elegant klinken. Kessels vertelt bij dit muziekstuk een verhaal over duidelijkheid en sierlijkheid, een verhaal dat wonderwel aansluit bij mijn beleving ervan.

‘Alleen in de muziek vond ik een manier om de tegenstellingen te overstijgen en mijn eigen gespletenheid voor even op te heffen,’ schrijft Kessels als hij de 12de prelude bespreekt, in F klein, die hem doet denken aan een verloochende liefde, een pijnlijk gemis, een gat in zijn ziel. Bach laat hem de paradoxen van zijn leven zien: hoe hij op zijn gemak kan zijn met ongemak, rust kan vinden in onrust, evenwicht in verwarring en verheffing in vernedering. De muziek van het Wohltemperierte kan zijn gemoed temperen.

Muziek is een tovermiddel, concludeert Kessels. Ze is goddelijke mimiek, de uitdrukking van het Eeuwige. En zo krijgt dit boek een bijna religieus slot en overvoert de filosoof de lezer enigszins. Ook zonder deze superlatieven is zijn boodschap duidelijk. Dankzij Bachs muziek kan Jos Kessels zijn persoonlijke geschiedenis opnieuw ervaren en er een verhaal van maken.

 Dit artikel is gepubliceerd in de Volkskrant van 22 februari 2019 en kreeg vier sterren.