Jonge Jaren

In haar jeugd wemelde het van de kinderen. Niet alleen komt Suzanne Weusten uit een gezin van acht kinderen; haar ouderlijke huis bood ook nog eens onderdak aan zo’n twintig andere kinderen. Haar vader en moeder dreven namelijk een internaat aan huis voor moeilijk opvoedbare jongens.

De ouders, allebei gediplomeerd onderwijzer, hadden elkaar vlak na de oorlog leren kennen in een opvangtehuis voor kinderen van NSB’ers waar ze beiden werkten. Na de nodige ervaring te hebben opgedaan, wilden ze voor zichzelf beginnen. Ze vonden een geschikt pand in Nijmegen, wel praktisch als woonplaats, dan konden hun eigen kinderen daar te gelegener tijd mooi naar de universiteit. In een soort Italiaans landhuis, heel groot, vrijstaand en omringd door een royale tuin, begonnen ze hun kindertehuis. Zelf bewoonde het gezin de eerste verdieping; de begane grond en de bovenste etage waren voor de internaatskinderen.

Die waren via de kinderbescherming binnengekomen en hadden doorgaans een problematische achtergrond. Hun ouders waren door drank, drugs of criminaliteit in de marge geraakt; veel gezinnen waren uit elkaar gevallen. Nogal wat kinderen hadden dus traumatische ervaringen opgedaan. Dat uitte zich bij de één in bedplassen, bij een ander in chronisch weglopen en bij sommige jongens in driftbuien en vechtpartijen. Daarnaast was er een kind dat geregeld epileptische aanvallen had en dan met het schuim op de mond lag te stuiptrekken – een angstig gezicht voor de kleine Suzanne.

Daar stond tegenover dat de kinderen Weusten ook wel speelden met de kinderen van het internaat. Vaak speelden ze samen verstoppertje of bouwden ze hutten in de grote tuin. Met zo veel kinderen in huis had je altijd speelkameraadjes voorhanden.

 

Vroeger vond Suzanne Weusten haar ouders niet helemaal normaal. Hadden ze zes dochters en twee zonen, namen ze ook nog eens de zorg van al die andere kinderen op zich. Vader en moeder werden zozeer door hun werk in beslag genomen, dat zij hun kroost zelden samen zagen. “We hadden onze ouders nooit helemaal voor onszelf,” zegt Suzanne Weusten. “Ik miste de intimiteit van een gewoon gezin, die ik zo fijn vond bij vriendinnetjes thuis, de gezelligheid van vader en moeder die er allebei waren en spelletjes met je deden. Ik herinner me dat ik als kind wel eens fantaseerde dat ik in een gewoon huis woonde, een rijtjeshuis met een gewone vader en moeder en een gewoon gezin.”

Ook uitstapjes schoten er bij in. De spaarzame malen dat ze in het weekend samen iets ondernamen, staan in haar geheugen gegrift. Bij voorbeeld de keer dat vader zijn meiden op een vroege zondagochtend meenam naar een bos met een meertje in de Achterhoek. Om vijf uur vertrokken ze opgetogen uit Nijmegen en voor dag en dauw liepen ze door het bos, snoven de geuren van de aarde en de bomen op en luisterden naar het gezang van de vogels. Ze streken neer bij het meertje, waar vader vertelde hoe de vogels en de bomen heetten. Daarna gingen ze luxe ontbijten in een hotel, dat was helemaal geweldig. Het uitje zal van vijf tot negen hebben geduurd, maar in haar herinnering besloeg het een eindeloos lange dag.

De kinderen wedijverden om de aandacht van hun ouders. Ieder blonk wel ergens in uit. Vader hamerde erop dat zijn kinderen moesten presteren en het optimum uit zichzelf moesten halen. Suzanne speelde aardig piano. Achter het klavier kon ze zich vanuit het drukke huis in haar eigen wereldje terugtrekken. Ook leerde ze emoties en stemmingen in muziek te uiten. Wat minder vond ze het dat ze – ‘hoor eens wat Suus al kan’ – vaak moest voorspelen als er bezoek kwam.

De drukte in het grote huis had ook voordelen, vult ze aan. Ze kon altijd vriendinnetjes meebrengen voor het eten, want door de wet van de grote getallen maakte het niet uit of er nu tien of twaalf mensen aan tafel zaten. Vaak waren er ook vaak ooms en tantes over de vloer en er kon altijd iemand blijven logeren. Haar ouders waren gastvrij, zegt ze, en de sfeer in huis was open en ongedwongen.

Een ander voordeel: “Ik vind het prettig bij een grote krant als de Volkskrant te werken, opererend op allerlei niveaus, van de voorpagina tot de strategie en het personeelsbeleid. En misschien vind ik dat wel zo fijn omdat ik die hectiek van vroeger gewend ben. Als je zo opgroeit, kun je bovendien wat makkelijker met moeilijke situaties omgaan, ben je stressbestendiger.”

Waarschijnlijk is haar keus voor haar psychologiestudie ook ontstaan door de nabijheid van probleemkinderen in haar jeugd, bevestigt ze. En dan komt ze nog op een ander gevolg van haar jeugd: “Als kind werd ik geconfronteerd met het falen van de opvoeding van anderen. Dat is volgens mij van invloed op het feit dat ik zelf geen kinderen heb.”

 

Het internaat aan huis had dus duidelijk invloed op haar jeugd, maar die jeugd werd nog meer bepaald door haar vijf zussen. Het begon er al mee dat het zestal lange tijd samen een slaapkamer had. Suzanne mocht graag fantaseren en ’s avonds hield ze iedereen wakker door uitgebreide kolderverhalen te vertellen. De meisjes trokken sterk naar elkaar. De eerste ongesteldheid werd met een zus besproken en niet met moeder of een vriendin. Hetzelfde gold voor liefdesverdriet. Eenmaal waren drie zussen verliefd op drie broertjes van het internaat. Het was een taboe, maar natuurlijk werd er toch geflirt en gedaan – verboden vruchten zijn nu eenmaal het lekkerst.

Ze was de vijfde in de kinderrij, de oudste van de jongsten en de jongste van de oudsten, een ideale positie om te bemiddelen. Ze werd vaak in vertrouwen genomen en leerde zo bruggen bouwen, een vaardigheid die haar later in haar werk van pas zou komen. Ook was het niet toevallig dat ze vroeger met een zus en een broertje een krantje maakte, compleet met foto’s, tekeningen en advertenties; zij was de hoofdredacteur.

De zussen kwamen allemaal terecht op dezelfde lagere school, gingen naar hetzelfde lyceum en vervolgden op de universiteit, zoals hun vader vurig had gehoopt, om niet te zeggen: geëist. Hun vrienden doopten huis van de zussen ‘de Woeste Hoeve’. Toen de eerste vrijers bij de Woeste Hoeve aanbelden, vond vader dat uiterst bedreigend.

 Door Matt Dings. Gepubliceerd in HP de Tijd.